Raad van State keurt Bramert-noord goed!

Het Graetheidecomité heeft van de Raad van State geen gelijk gekregen in haar beroep tegen het bestemmingsplan Bramert-noord. De Raad van State is van mening dat de bouwplannen passen in het provinciale en regionale beleid. Er is volgens de Raad behoefte aan nieuwe koopwoningen in Stein! En het plan heeft volgens de Raad van State slechts geringe gevolgen voor het landschap.

Op één punt is de Raad het met het Graetheidecomité eens: er zal voor elk nieuw gebouwd huis een bestaand huis moeten worden afgebroken. De Raad van State vindt echter dat dit nu nog niet in detail geregeld hoeft te worden. In de uitwerkingsplannen, die nog gemaakt moeten worden, moet dat geregeld zijn. De Raad stelt dat niet is gebleken dat de Woningcorporaties hier niet aan mee zullen betalen en dat er al afspraken zijn gemaakt hierover. De Raad van State gelooft dus de leugens van de gemeente, die dat bij de zitting beweerde. Terwijl de Woningstichtingen toch in een brief aan de gemeente hebben gesteld dat ze niet meebetalen. De Raad Van State stelt desondanks dat “gewaarborgd is dat bij de uitwerking van het plan met de vereiste sloop rekening zal worden gehouden”.

De gemeente Stein kan dus vooruit met de plannen. Maar of ze ooit werkelijkheid worden is de vraag. De sloop van 400 woningen zal de gemeente nooit kunnen betalen. En als de Woningstichtingen de belangen van de huurders in het oog houden zullen die er ook niets aan betalen. Zelfs voor de Randweg die in het plan zit is er nog niet voldoende geld. De gemeente denkt dat de Regio mee betaalt. Het Graetheidecomité zal zijn best doen om dat te voorkomen. Dat het plan in de huidige tijd niet realistisch is blijkt ook uit het feit dat men tot nu toe geen enkele projectontwikkelaar gevonden heeft die mee wil doen. Bovendien zijn er geruchten dat een behoorlijk groot aantal gemeenteraadsleden het plan inmiddels ook niet meer ziet zitten.

De gemeente Stein heeft deze veldslag gewonnen maar de oorlog nog zeker niet! Bij de vaststelling van de uitwerkingsplannen hebben we nog voldoende mogelijkheden om de plannen onderuit te halen.


Hieronder de informatie die het Graetheidecomité aanvullend op het beroep nog bij de Raad van State had ingediend als reactie op het verweer van de gemeente.

Naar aanleiding van het verweerschrift van de gemeente Stein dd. 10-1-2011 aangaande het bestemmingsplan “Bramert-noord” willen we u het volgende in overweging geven.

Regiovisie en Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek

Verweerder stelt dat Bramert-noord als hotspot is aangewezen in de Woonmilieuvisie en dat daarna in de Regiovisie de afweging tussen alle hotspots is gemaakt. Deze afweging is bij de totstandkoming van de Regiovisie (waar het Graetheidecomité bij betrokken was) echter niet gemaakt. De Regiovisie is niet meer dan een verzameling projecten die nader uitgewerkt moeten worden. Voor alle projecten in de Regiovisie geldt dat later pas beoordeeld zal worden of ze in aanmerking komen voor uitvoering. De Regiovisie geeft ook een aantal criteria voor deze afweging; het project moet b.v. een grote bijdrage leveren aan het realiseren van speerpunten van de regio (blz. 21 [1]). Het feit dat Bramert-noord in de Regiovisie genoemd wordt wil dus niet zeggen dat “de bouw van woningen in een groen gebied is afgewogen tegen de voordelen van deze locatie”, zoals verweerder stelt.

De eerste beoordeling van de projecten uit de Regiovisie heeft plaatsgevonden bij het opstellen van het Meerjaren Uitvoerings Programma (MUP april 2010) en het bijbehorende investeringsprogramma 2010-2013 van de Regio. Bramert-noord komt hierin niet voor. Dit wordt bevestigd in de in 2011 vastgestelde Structuurvisie Wonen WM 2011. Hierin wordt gesteld (voetnoot 2, blz. 49) dat Bramert-noord (nog) niet voldoet aan de kwaliteits-voorwaarden die de regio stelt.

De Regiovisie stelt verder (blz. 10) dat woningbouw binnen het bestaande bebouwde gebied moet plaatsvinden; hiervan kan alleen worden afgeweken als dit essentieel is voor de realisering van de speerpunten uit de Regiovisie. Op geen enkele manier is door verweerder aangetoond dat die essentiële noodzaak aanwezig is. Onze constatering dat Bramert-noord niet essentieel is voor het bereiken van de regiodoelstellingen wordt door verweerder overigens niet eens bestreden; gesteld wordt alleen dat het erbij aansluit. Bij de bewering van verweerder dat het plan aansluit bij de Regiovisie “omdat er geen overschot aan woningen wordt geproduceerd” wordt uit het oog verloren dat de transformatie van de woningvoorraad ernstig bemoeilijkt wordt doordat er 400 woningen extra gesloopt moeten worden.

Verweerder stelt dat uit het Woononderzoek 2009 (blz. 7) blijkt dat Bramert-noord bijdraagt aan de transformatieopgave voor de woningvoorraad. Dit is onjuist; Bramert-noord wordt alleen genoemd in een rijtje potentiële projecten die een kwaliteitsverbetering tot doel hebben. Een beoordeling van de plannen valt buiten het kader van het Woononderzoek. Overigens wordt in dit onderzoek de behoefte aan duurdere koopwoningen overschat omdat de respons op het onderzoek slechts 30 % was en aangenomen is dat degenen die niet reageerden dezelfde behoefte aan verandering hadden als degenen die wel reageerden. Bovendien wordt uitgegaan van een erg hoge welvaartsgroei (1,5 % per jaar).

Dat grote uitbreidingslocaties als Bramert-noord  niet nodig zijn volgt o.a. uit de volgende punten.

  • De Woonmilieuvisie 2008 constateert dat er tot 2020 slechts een zeer beperkte groei in aantal woningen nodig is en dat dit betekent dat er nauwelijks of geen ruimte is voor ontwikkeling van grootschalige nieuwbouw- / uitbreidingslocaties en dat actuele demografische gegevens eerst inzicht moeten geven in de behoefte. (blz. 20 en 45).
  • De Woonmilieuvisie stelt verder (blz. 15) dat in 2030 het aantal woningen in de Westelijke Mijnstreek gelijk moet zijn aan dat in 2006. Het aantal woningen voor de groep < 70 jaar (de ouderen zullen in het algemeen niet behoren  tot de doelgroep voor Bramert-noord, n.l. excellent wonen met zeer ruime verkaveling) moet met 6000 afnemen.
  • In de sector suburbaan wonen wordt in de periode tot 2025 een afname va 3 % (630 woningen) verwacht (blz. 65 Woononderzoek 2009).
  • Projectontwikkelaars zijn niet bereid risicodragend te participeren in Bramert-noord, ondanks de vele gesprekken die de gemeente met diverse projectontwikkelaars voerde.
  • Een groot deel van de in Bramert-noord te realiseren woningen zijn vrijstaande woningen. Echter in de Westelijke Mijnstreek is hieraan geen gebrek zoals blijkt uit de prijsontwikkeling in 2010. De prijs van de meeste woningtypes steeg licht; die van de vrijstaande woningen daalde met meer dan 8% (Woonmonitor Limburg 2010 van de provincie). Eind 2010 stonden 531 vrijstaande woningen in de WM leeg en bedroeg de gemiddelde verkooptijd 48 maanden, tegen ca 10 maanden voor andere woningtypen.

Verweerder stelt verder dat de woningcorporaties “het voorgaande” volledig ondersteunen (blz. 3 van het verweer), daarmee suggererend dat de woningcorporaties het plan Bramert-noord ondersteunen. De woningcorporaties in de Westelijke Mijnstreek waren ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan echter tegen het plan en zijn dat nog steeds. In hun zienswijze t.a.v. de concept Woonmilieuvisie 2011 verwoorden de Samenwerkende Wooncorporaties Westelijke Mijnstreek (SWWM) dit als volgt: “Uitbreidingslocaties Bramert-Noord te Urmond en Sittard-Zuid, met daarin opgenomen vlek C/ De Haese, zijn naar de mening van het SWWM niet opportuun. Argumentatie van Bramert-Noord is volstrekt niet overtuigend (genoemd als hot spot in de Woonmilieuvisie en regiovisie), wetende dat de regio gelijktijdig uitspreekt dat inbreiding gaat voor uitbreiding.”

Verweerder stelt dat in het Woononderzoek 2009 (blz. 8) aangetoond wordt dat Bramert-noord bijdraagt aan het aantrekken van hoogwaardige kenniswerkers. Dit is onjuist; het Woononderzoek stelt slechts zeer algemeen dat het woonklimaat van positieve invloed kan zijn op het vestigingsklimaat en toont zeker niet aan dat Bramert-noord hiervoor essentieel is.

Ook vanuit de uitvoerders van het speerpunt “Innovatieve Bedrijvigheid” (DSM, Universiteit Maastricht en provincie) is nooit gesignaleerd dat voor de Chemelot-campus extra woningbouw nodig zou zijn. Het “Masterplan 2010-2020 Consortium Chemelotcampus” wijdt een paragraaf aan externe infrastructuur & gebiedsontwikkeling (par.7.5), maar signaleert geen tekort aan woningen voor de nieuwe medewerkers. De Chemelotcampus streeft naar een groei met 1000 mensen in 10 jaar. Deze groei is makkelijk op te vangen, mede omdat het overwegend jongeren betreft die aan een stedelijk woonmilieu de voorkeur zullen geven.

Verweerder stelt (blz. 2) dat in de Regiovisie is vastgesteld dat Bramert-noord een toplocatie is vanwege de zeer extensieve verkaveling en de verweving met het omliggende landschap. Dat deze zinsnede in de Regiovisie is opgenomen wil echter niet zeggen dat daarmee aan alle voorwaarden dienaangaande in de Regiovisie en de Woonmilieuvisie is voldaan. De Woonmilieuvisie 2008 stelt strikte voorwaarden aan een dergelijke toplocatie. Gesteld wordt (blz. 20) dat er mogelijk ruimte is voor een kleinschalig uniek woonmilieu dat nergens anders voorkomt en door ontwerpers van naam wordt ontwikkeld (blz. 21). Het gaat dan niet om grote aantallen woningen, zegt de Woonmilieuvisie, en de locatie moet zeer zorgvuldig gekozen worden. De Woonmilieuvisie (bijlage hotspots, blz. 22) stelt verder dat het om een uniek woonmilieu moet gaan dat nergens anders voorkomt en in heel Midden- en Zuid-Limburg niet te vinden is. Het moet gaan om zeer ruim opgezette woonmilieus bijvoorbeeld rond een thema (golfbaan, wellness). Bij de doelgroepen worden genoemd captains of industry en senioren die rust en ruimte willen. Dit volgens de Regiovisie en Woonmilieuvisie vereiste unieke en exclusieve woonmilieu wordt middels het bestemmingsplan Bramert-noord echter niet gerealiseerd. Dat de locatie verweven is met het landschap is pertinent onjuist. Het gebied ligt ingeklemd tussen Julianakanaal, A2 en aan de noord- en oostkant terreinen die door de provincie voor industrie gereserveerd zijn. Aan de oostzijde zal het gebied worden afgesloten door een 7 meter hoge geluidswal waar de pijpen, koeltorens en fakkels van Chemelot bovenuit torenen. Het geluidsniveau van zowel verkeer als industrie ligt boven de wettelijke voorkeurswaarde, zodat een ontheffing nodig is. Verder ligt het gebied binnen de 1% letaliteitsgrens van Chemelot, wat extra veiligheidsmaatregelen vereist. Bovendien ligt er op minder dan 500 m. een varkensfokkerij. Allerminst een kwaliteit waarmee “captains of industry” aangelokt worden.

Dat Bramert-noord een locatie met zeer extensieve verkaveling is die uniek is voor Midden-  en Zuid-Limburg is eveneens niet juist. Van de 400 geplande woningen is 40 % vrijstaand, met een gemiddelde perceelsgrootte van circa 500 m2. Voor de vrijstaande woningen wordt deels uitgegaan van een bebouwingsdichtheid van 10-15 woningen/ha en deels van <15 wo/ha. De huidige dichtheid wat betreft suburbaan wonen in de regio is 7,5 wo/ha.  De verkaveling is dus vergeleken met de bestaande suburbane bebouwing in de Westelijke Mijnstreek vrij intensief. In Zuid-Limburg zijn legio locaties te vinden met een royalere verkaveling. De overige 60 % van de geplande 400 woningen voldoen nog veel minder aan de vereiste van een voor Zuid en Midden Limburg uniek woonmilieu. Bovendien merkt het Woononderzoek 2009 op (blz. 37) dat “veel potentiële vertrekkers de regio willen verlaten omdat zij rust en ruimte zoeken”. Dit gebrek aan ruimte is in de Westelijke Mijnstreek veel meer een factor die het woonmilieu negatief beïnvloedt dan een gebrek aan woningen. De gemeenten Sittard-Geleen en Stein hebben resp. 37% en 31% bebouwd oppervlak, terwijl het gemiddelde van Limburg 12,5 % is. Bramert-noord verkleint het gebied met “rust en ruimte” en is daardoor contraproductief voor het aantrekken van mensen naar de regio.

De Woonmilieuvisie 2008 wijst er ook op (blz. 50) dat er in een aantal dorpen zuidelijk van de lijn Sittard-Stein ruimte is voor excellente woonmilieus binnen de bestaande bebouwing. Deze streek is wat natuur betreft veel beter geschikt voor excellent wonen; hier begint namelijk het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Niet aangetoond is dat daar niet voorzien kan worden in de behoefte aan exclusief wonen. De Regiovisie stelt ook (blz. 24) dat een goede analyse van wat de vereiste excellentheid in de ogen van de beoogde gebruikers inhoudt de basis moet zijn voor plannen voor een excellent woonmilieu. Die analyse ontbreekt tot op heden. De conclusie hieruit is dat het onderhavige bestemmingsplan o.a. door de grootschaligheid en de dichte bebouwing niet leidt tot een toplocatie zoals bedoeld is in de Woonmilieuvisie 2008 en de Regiovisie.

Een ander punt in de Regiovisie is dat “bouwen en slopen één integrale aanpak moet worden” (blz. 18, punt 3). Verweerder stelt (blz. 3) dat er met de woningcorporaties prestatieafspraken zijn gemaakt over sloop en nieuwbouw, maar vergeet te vermelden dat de afspraken over sloopplannen alleen betrekking hebben op compensatie van door de corporaties nieuw te bouwen huurwoningen. In hun zienswijze t.a.v. de concept Woonmilieuvisie 2011 verwoorden de Samenwerkende Wooncorporaties Westelijke Mijnstreek (SWWM) hun standpunt over compensatie van Bramert-noord en Sittard-zuid als volgt: “Als beide uitbreidingsplannen in de voorgenomen omvang gerealiseerd worden vraagt dit om een (extra) sloopopgave. Het lijkt erop dat de regiogemeenten verwachten dat vooral de corporaties een evenredig aantal woningen uit exploitatie nemen. Het SWWM kijkt hier heel anders tegenaan. De corporaties willen deze uitbreiding straks niet als (extra) rekening gepresenteerd krijgen.”

Verweerder stelt verder dat concretisering van de sloopopgave in het kader van de uitwerkingsplannen plaats moet vinden. Het Woononderzoek 2009 maakt echter duidelijk dat er in de koopsector nog geen oplossing in zicht is voor de vraag hoe het principe “bouwen en slopen één integrale aanpak” gerealiseerd kan worden. De Structuurvisie Wonen WM 2011 bevestigt dit. Het is een specifiek probleem, stelt het Woononderzoek 2009 op blz. 45, waarvoor in de (nabije) toekomst een oplossing moet worden gevonden. Men vreest het ontstaan van overschotten in de koopsector. Als enige (kostbare) oplossing ziet de Woonvisie vooralsnog het opkopen van “overbodige woningen” door de overheid. Financieel is het voor de gemeente Stein echter onmogelijk de kosten hiervan te betalen, zeker gezien het feit dat de overige gemeenten in de regio niet zullen meebetalen. Verweerder verwijst verder naar een nog in te richten regionaal sloop/herstructureringsfonds. Dit fonds is echter bedoeld voor de periode na 2020 als het totale woningaantal moet afnemen. Er is dan sloop nodig ook als er geen nieuwe woningen gebouwd worden.

Als alle bouwplannen van de gemeente Stein gerealiseerd worden moeten er 1467 woningen gesloopt worden, dit is meer dan 10 % van alle woningen. Voor slechts 202 woningen is een afspraak met de woningcorporaties gemaakt (brief aan de Raad dd 9 juni 2011). Daar bovenop komt nog de invloed van de dalende bevolking. Stein verwacht tot 2040 een afname van enkele duizenden inwoners (op een totaal van 26.000). Tekenend is dat in 2010 de afgesproken sloop in Stein niet gerealiseerd is (volgens Woonmonitor Limburg 2010: 124 woningen gebouwd, geen enkele gesloopt).

Niet onderzocht is verder of het voor sloop benodigde aantal “overbodige woningen” (woningen die niet meer aan de kwaliteitseisen voldoen) in de gemeente Stein wel aanwezig is; dit mag met recht betwijfeld worden. Het is duidelijk dat een dergelijke sloopopgave de mogelijkheden van de gemeente ver te boven gaat. Uiteraard zullen andere gemeenten een tegenprestatie vragen als zij sloopcontingenten beschikbaar stellen. De kosten hiervan zijn in het plan niet meegenomen. Het uitstellen van het oplossen van dit probleem totdat de uitwerkingsplannen gemaakt worden is onverantwoord, zeker gezien het feit dat de woningcorporaties niet aan sloop ter compensatie van de bouw van koopwoningen mee willen werken. Het risico is groot dat de voorinvesteringen in Bramert-noord (de ontsluitingsweg met de bijbehorende grote landschappelijke schade) voor niets zijn als later blijkt dat de sloopplannen (en dus de bouwplannen) niet gerealiseerd kunnen worden. In feite is het plan economisch onuitvoerbaar omdat geen zicht is op een mogelijkheid om de sloopkosten te betalen. Dit te meer daar de financiering van de randweg, die zwaar op de exploitatie van Bramert-noord drukt, voor de helft door derden betaald zou moeten worden en er tot op heden geen financiering voor dit deel gevonden is. Het project is zonder bijdragen van regio of provincie niet haalbaar te maken. Een goed beeld van de risico’s van het project geeft een vertrouwelijke notitie die in mei 2011 aan de gemeenteraad gestuurd is. Ondanks ons beroep op de Wob en op de gemeenteraad is de notitie niet openbaar gemaakt.

Concluderend kan gesteld worden dat:

  1. het feit dat het plan Bramert-noord in de Regiovisie en de Woonvisie regelmatig wordt genoemd als potentiële locatie voor excellente woningen niet wil zeggen dat er op enig moment door de Regio een afweging in het voordeel van Bramert-noord heeft plaatsgehad;
  2. niet aangetoond is dat voldaan is aan de eis dat de bouw van woningen buiten het bestaande bebouwde gebied essentieel is voor een van de speerpunten van het Regiobeleid;
  3. Bramert-noord niet voldoet aan de vereiste uit de Regiovisie en de Woonmilieuvisie 2008 dat een nieuwe woonlocatie alleen positief beoordeeld kan worden als het om een kleinschalig excellent en uniek woonmilieu gaat;
  4. niet aangegeven is hoe het uitgangspunt dat bouwen en slopen één integrale aanpak moet zijn, gerealiseerd zou kunnen worden.
  5. het financiële kader (kosten randweg) en de sloopopgave zijn randvoorwaardelijk voor de haalbaarheid van het project en over beide punten is er nog in het geheel geen oplossing gevonden. 
2. Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Voor de in het POL gestelde eis dat een nieuw woningcluster binnen P8 voldoende gemotiveerd moet worden verwijst verweerder naar een reactie van de provincie die op haar beurt weer verwijst naar pagina 52 van de toelichting op het bestemmingsplan. De daar gegeven motivering (die overigens pas werd toegevoegd nadat VROM te kennen gaf dat de motivering onvoldoende was) luidt: “Gezien de karakterschets van het gebied is inbreiding onwenselijk, aangezien hier enerzijds geen grootschalige locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar zijn om aan de vraag te kunnen voldoen en anderzijds een verdere verdichting van het bestaand stedelijk gebied niet in overeenstemming is met de kenschets van het gebied.” Naar onze mening is deze motivering volstrekt onvoldoende. Niet aangetoond wordt dat een grootschalig project van 400 woningen noodzakelijk is en ook niet dat in de regio onvoldoende inbreidingsmogelijkheden van de gevraagde kwaliteit aanwezig zijn. Uit de Woonmilieuvisie 2008 blijkt dat er meer dan voldoende mogelijkheden zijn.

Voor verdere motivering van de noodzaak om in P8 te bouwen verwijst de provincie verder naar de Woonmilieuvisie 2008 waar Bramert-noord zou zijn “aangemerkt als een categorie 1 plan en dus op kwantiteit en kwaliteit beoordeeld” (bijlage 1). In de Woonmilieuvisie 2008 is een dergelijke categorie-indeling echter niet te vinden, evenmin als de genoemde beoordeling. Overigens is in tegenstelling tot de provincie ook verweerder van mening dat in de Woonmilieuvisie geen definitieve keuze voor Bramert-noord is gemaakt; het is daarin alleen genoemd als hotspot (blz. 2 van het verweerschrift). Van belang is dat de Woonmilieuvisie 2008 stelt (blz. 51) dat de in de visie opgenomen hotspots niet persé ingevuld moeten worden en dat er eerst een keuze gemaakt moet worden uit de lijst met hotspots (blz. 52).

Verweerder stelt verder dat Bramert-noord in samenspraak met de provincie tot stand is gekomen. De verslagen van dit overleg met de provincie worden door de gemeente echter niet openbaar gemaakt; wel stelt de gemeente (in een brief aan het Graetheidecomité d.d. 18-8-2011) dat “daarin geen standpunt van de provincie staat ten aanzien van de ontwikkeling van Bramert-noord in relatie tot provinciaal beleid”. De provincie stelt in een mail van 9-8-2011 aan het Graetheidecomité (bijlage 2): “dat de provincie geen goedkeurende rol meer heeft in het kader van RO-procedures. Wij beoordelen de plannen op provinciaal belang en bezien of er geen provinciale belangen in het geding zijn. Het plan is in de loop der tijd dusdanig aangepast dat aan onze opmerkingen in de zienswijzen tegemoet is gekomen, reden waarom wij ook geen beroep hebben ingesteld.” Op een vraag van het Graetheidecomité of de provincie vindt dat het bouwen in P8 voldoende gemotiveerd is komt geen duidelijk antwoord. De provincie stelt alleen (volkomen ten onrechte)  dat “in de Regionale Structuurvisie Wonen het plan Bramert Noord ook is verankerd”.

Uit het voorgaande blijkt dat de provincie zich onvoldoende in het plan verdiept heeft om te kunnen beoordelen of het aan de vereisten in het POL voldoet. Nergens wordt dus voldoende gemotiveerd waarom bouwen in de P8-zone nodig is.

Het POL-GVK stelt dat “Ingezet wordt op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstige gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nog te realiseren nieuwe woningen in steden en dorpen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave”(blz. 27). Het POL-GVK stelt verder (blz. 30) “Van belang hierbij is echter dat de gemeente(n) in hun structuurvisie expliciet een visie opnemen op de wisselwerking tussen nieuwe woningen en de herstructurering/transformatie van verouderde gebieden.” Deze visie ontbreekt en verweerder toont niet aan dat Bramert-noord bijdraagt aan deze transformatie.

Het bestemmingsplan Bramert-noord loopt vooruit op een aantal beslissingen die eerst genomen hadden moeten worden. Het POL 2006 stelt (blz. 6.3-10) dat er een bestuurlijk gedragen regionale woonvisie moet zijn met hierin een programma van projectgebieden dat de komende 5 jaar (2011-2015) wordt aangepakt en een plan op hoofdlijnen gericht op de periode na 2015. Deze visie is in 2011 verschenen (Structuurvisie Wonen WM 2011). Hierin wordt nog steeds geen keuze gemaakt voor een programma van projectgebieden. Wel wordt hierin gesteld (voetnoot blz. 49) dat Bramert-noord nog niet voldoet aan de kwaliteitsvoorwaarden die de regio stelt. Het POL 2006 stelt verder (blz. 6.3-11) dat aan de hand van de provinciale en regionale woonvisies tussen de Provincie, Regio en gemeenten, en woningcorporaties op uitvoering gerichte meerjarige regionale woningbouwafspraken gemaakt moeten worden die een programma bevatten van projectgebieden die de komende 5 jaar (2011-2015) worden aangepakt. Deze woningbouwafspraken ontbreken tot op heden.

De conclusie uit voorgaande is dat het plan Bramert-noord in strijd is met het in het POL geformuleerde beleid ten aanzien van bouwen buiten de bestaande bebouwing (in P8). Met name een onderbouwing van het feit dat op grote schaal woningbouw in een P8-gebied noodzakelijk is ontbreekt. Ook een regionale woonvisie  met hierin een programma van projectgebieden dat de komende 5 jaar (2011-2015) wordt aangepakt ontbreekt, zowel in de Woonmilieuvisie 2008 als in de Structuurvisie Wonen WM 2011.

3. Landschap

Verweerder stelt verder dat Bramert-noord niet als groen buitengebied kan worden beschouwd. De definitie van P8 in het POL luidt echter: “Het perspectief  Stedelijke ontwikkelingszone (P8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen.” Het is dus duidelijk dat dit in principe groen buitengebied is. In het bestemmingsplan en het verweerschrift wordt op geen enkele manier duidelijk gemaakt dat de hoge cultuurhistorische waarde die het gebied volgens de provincie heeft niet in ernstige mate verloren gaat. Het gaat dan niet om enkele kleine landschapselementen (fruitweide, bomen langs Louisegroeveweg) maar om het landschappelijke geheel. Het schaalcontrast van zeer open naar besloten gaat verloren en een goede inpassing van de molen is onmogelijk. De onderstaande foto die is gemaakt vanaf de noordrand van het gebied toont aan dat door woningbouw in dit gebied de kwaliteit van het landschap onherstelbaar beschadigd wordt. Ook de aanleg van een nieuwe weg en van 7 meter hoge geluidswallen langs de gehele oostkant van het gebied zullen het karakter van het gebied dramatisch aantasten. Verder stelt verweerder dat het een globaal plan betreft, waarin geen plaats is voor de exacte uitwerking van de natuurwaarden. Dit is juist, maar net omdat het een globaal plan is zou ook een globale visie opgenomen moeten worden over de mate van aantasting van de natuurwaarden en de mogelijkheden om deze te beperken. De constatering in het bestemmingsplan (blz. 10) dat er ”geen aantasting van het buitengebied plaatsvindt” maakt duidelijk dat de natuurwaarden bij het opstellen van het plan niet serieus zijn genomen. 

back f2