Bruinkoolgroeve Graetheide 1917-1921
Rond 1900 woonde de Belgische grootgrondbezitter Michiels op het kasteel Welschenheuvel bij Urmond. Dit kasteel was eigenlijk een groot herenhuis dat gebouwd was nadat de gemeenschappelijke grond op Graetheide door de Nederlandse Staat verkocht was. In 1902 stierf Michiels kinderloos; zijn neef Armand de Lexhy erfde zijn bezittingen, waaronder 200 ha grond op Graetheide met enkele boerderijen. Armand, afkomstig van het kasteel de Lexhy bij Luik, was toen pas 19 jaar oud. Rond die tijd werd er op verschillende plaatsen in Zuid-Limburg naar bruinkool gezocht. Op het landgoed van de Lexhy werd bruinkool gevonden; op een diepte van ongeveer 6 meter zat een laag van 5-8 meter dik. Dit was net ten noorden van de weg Urmond-Sittard, vlak bij het kasteel van de Lexhy. Ook aan de zuidkant van de weg op grond van de Lünenschlosshof werd bruinkool gevonden. Doordat steenkool veel geschikter was als brandstof werd de bruinkool pas ontgonnen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog, toen steenkool zeer schaars werd. Eind 1917 vraagt Armand de Lexhy, samen met Jhr. Michiels van Kessenich, vergunning om op Welschenheuvel bruinkool te delven en gelijktijdig wordt door anderen vergunning voor de Lünenschlosshof gevraagd. De uit Rotterdam afkomstige firma N.V. Louisegroeve wordt door de Lexhy ingeschakeld om de bruinkool te ontginnen. Deze firma heeft een zilverzandgroeve in Heerlerheide en is daar ook bij de winning van bruinkool betrokken. Er ontstaat nog een strijd met een andere firma, de N.V. Bergerode, die in de Oostelijke Mijnstreek al bruinkool wint, maar uiteindelijk krijgt in maart 1918 de Lexhy toestemming om te beginnen. In november 1917 was hij al begonnen met het afgraven van de deklaag. Ook de eigenaren van de Lünenschlosshof krijgen vergunning, maar ze dragen die over aan de Lexhy. De officiële naam wordt dan “Bruinkoolontginning Graetheide”. Het wordt de eerste grootschalige industriële bedrijvigheid in de streek.
Kasteel Welschenheuvel
De ontginning
In de groeve Welschenheuvel werd met handkracht gewerkt. Door de oneffenheid van het terrein konden geen machines gebruikt worden. In de winter 1917/18 werd door 200 man van de firma Louisegroeve begonnen met het afgraven van de deklaag, Via een spoorlijntje werd het dekmateriaal naar twee storthopen gebracht. In april 1918 werd de eerste bruinkool uitgegraven. Met een elektrische lier werden de kipkarren uit de groeve getrokken. Voor de afvoer van de bruinkool werd een smalspoor aangelegd langs de Berger Koestraat naar de Maas in Berg. Die Koestraat is later omgedoopt in Louisegroeveweg. Aan het Berger Schoor werden de schepen beladen. Er was een houten steiger met twee stortkokers waardoor de schepen beladen werden. De plaats werd ook wel ’t stort genoemd. In juli 1918 werd de verlading begonnen, Nadeel was dat de Maas de helft van het jaar niet bevaarbaar was door ofwel te laag of te hoog water. Daarom werd ook veel bruinkool met kar en paard naar het station Lutterade gebracht. In juni 1918 waren er ongeveer 400 mensen aan het werk; er waren 10 locomotieven voor het transport. In december 1918 werkten er al 677 mensen. In april 1920 werd het werk in de groeve gestopt Begin 1919 werd ook in de groeve Graetheide II (Lünenschlosshof) begonnen. Omdat de afvoer een probleem was, is een spoorlijn naar station Lutterade aangelegd die in februari 1919 in bedrijf komt.. In deze groeve is betere apparatuur aanwezig zoals excavateurs (heuvelgravers). Er moeten enkele pompen worden ingezet om de groeve droog te houden. In april 1920 wordt met het delven van bruinkool in groeve II begonnen. Ook hier wordt de kool met de schop afgegraven. Er is een 24 meter hoge emmerladder om de kool vanuit de groeve in een bunker te brengen van waaruit in treinwagons geladen wordt. Er waren 23 locomotieven in gebruik. In augustus 1920 is men ook de weg Urmond-Sittard aan het afgraven. Nadat Staatstoezicht dat ontdekte werd vergunning hiervoor aangevraagd met het argument dat de weg zo goed als nooit gebruikt werd en dat er 20.000 ton bruinkool onder zat. Ondanks zware protesten van Staatstoezicht gaat de minister en de gemeente Sittard akkoord met het afgraven van de weg. Eind 1920 was de levering van steenkool weer goed op gang gekomen en nam de behoefte aan bruinkool af. Vlak voor Kerstmis werden in de Limburgse bruinkoolgroeven 1100 mensen ontslagen, waarvan 500 in Graetheide. Begin maart 1921 wordt definitief gestopt; de weg Urmond-Sittard werd niet meer afgegraven. In totaal was ongeveer 10 ha grond afgegraven en 677.406 ton bruinkool gedolven. Gemiddeld werkten er in 1919 806 mensen en in 1920 567.De groeves werden niet meer afgewerkt terwijl dat wel verplicht was. Armand de Lexhy moest zelf de troep voor zijn kasteel laten opruimen en er bomen laten planten. Groeve II liep vanzelf onder water; een excavateur bleef in het water achter. Deze groeve ligt nu op DSM-terrein; DSM heeft het gat als deponie voor afval gebruikt.
Hoeveel de Lexhy aan de bruinkool verdiend heeft is niet bekend. De firma Louisegroeve echter had een grote strop aan het avontuur. De schuldeisers konden aan het eind niet eens meer betaald worden. De bruinkool werd afgeleverd via de Rijkskolendistributie. Vooraf was een prijs van 12 gulden per ton afgrsproken voor alle Limburgse bruinkool. Vanwege de slechte kwaliteit werd die prijs verlaagd tot uiteindelijk 8 gulden. De kwaliteit van de bruinkool uit Graetheide was echter wel goed omdat de deklaag veel dikker was dan in de andere groeves. De firma begon daarom een proces tegen de Staat om 3,8 miljoen gulden extra te krijgen. Er werd jarenlang over gediscussieerd en geprocedeerd. De Tweede Kamer praat er diverse malen over en in de landelijke pers krijgt de zaak veel aandacht. Uiteindelijk krijgt Louisegroeve 884.000 gulden (omgerekend naar nu een kleine 30 miljoen Euro).
Rood: huidige hoofdwegen (Oude Postbaan, Urmonderbaan, Burg. Lemmensweg) Bruin: groeven Geel: storthopen
Groeve I met op de achtergrond kasteel Welschenheuvel.
Groeve II nadat het werk gestopt was
De arbeidsomstandigheden waren slecht.
De meeste arbeiders waren uit het noorden van Nederland afkomstig; ze werden daarom polderjongens genoemd. Ze sliepen in 5 houten keten (met een ziekenafdeling) die langs de Oude Postbaan stonden. Ze werkten in twee ploegen, tien uur per dienst. ‘s Nachts was het terrein elektrisch verlicht. Het afgraven gebeurde met de hand. Boven de bruinkool zat een laag zware zwarte klei waar zelfs met een houweel niet doorheen te komen was. Met aangepunte stukken spoorstaaf, die met mokers in de grond werden gedreven werd de laag in kleine stukken eruit gehakt.
Bij een inspectie door Staatstoezicht op de Mijnen eind 1918 bleek er nogal wat aan de arbeidsomstandigheden te mankeren:
- als drinkwater werd ongezuiverd Maaswater gebruikt (ook in de villa van de directeur),
- in de ziekenafdeling is geen w.c.,
- in de keten staan stapelbedden, wat verboden is,
- er wordt op te veel zondagen gewerkt,
- jongeren onder 16 jaar werken 10 uur i.p.v. 8 uur.
Op 1 oktober 1918 breekt een staking uit voor doorbetaling als bij slecht weer niet gewerkt kon worden en voor 10 % loonsverhoging. Bovendien eist men dat de Limburgers evenveel betaald moeten krijgen als de polderjongens (40 cent per uur). De Limburgers kregen minder omdat ze vaker niet kwamen opdagen. Dat kwam omdat ze thuis nog een boerderijtje hadden waar ook af en toe wat gedaan moest worden.Er waren relletjes (vechtpartijen, gesneuvelde ruiten) en de Marechaussee moest te hulp geroepen worden om grotere rellen te voorkomen.
Op 7 oktober deed de bedrijfsleiding enkele toezeggingen (10 % erbij en 70 % doorbetalen bij slecht weer). De Limburgers zouden 10 gulden per maand toeslag krijgen als ze die maand geen enkele dag verzuimden. In het bijzijn van politie werd aan iedere arbeider gevraagd of hij het werk wilde hervatten. De meesten weigerden en mochten daarom niet meer in de keten komen. Op 9 november werd de staking beëindigd nadat toegezegd werd dat de Limburgers 2,50 gulden per week zouden krijgen als ze niet verzuimden. Door de directie werden 20 arbeiders ontslagen en 40 weigerden om er langer te blijven werken.
Naar aanleiding van de staking gaf de Tweede Kamer opdracht tot een onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de bruinkool. Van alle bruinkoolgroeves kwam Graetheide er het slechtste van af. In de andere groeves werd veel beter materiaal gebruikt, waardoor het werk lichter was. Bovendien zijn veel bedrijfsleiders en opzichters op Graetheide niet vakkundig en blijven ze vaak maar korte tijd. En de keetbazen verkopen in de keten drank, waardoor de arbeiders veel geld weer kwijt zijn. Ook in 1919 heeft Staatstoezicht nog voortdurend klachten. De verbandkamer is niet in orde, er is geen wasgelegenheid en de afwatering bij de keten is onvoldoende. Staatstoezicht adviseert de minister om de vergunning aan de Lexhy niet te verlengen, maar de minister verlengt ze gewoon. Ook later neemt de minister regelmatig beslissingen waarmee Staatstoezicht het niet mee eens is. Michiels van Kessenich, naast de Lexhy mede-eigenaar van de groeves, had nogal wat invloed in Den Haag. Eind 1919 waren er twee dodelijke ongelukken. In 1920 vallen er zelfs drie doden. Een ervan was nogal tragisch. De arbeiders deden hun behoefte in een grote kuil, waarbij ze op hun hurken aan de rand zaten. Door de gladheid viel een arbeider in de kuil en verdronk.
Arbeiders aan het werk in groeve I.
Voor de directeur van de N.V. Louisegroeve werd een directeurswoning in Engelse landhuisstijl gebouwd aan de Urmonderbaan, villa Louise genoemd. In 1975 werd deze bij de verbreding van de Urmonderbaan afgebroken. Verder hebben er 2 beambtenwoningen en 5 arbeiderswoningen gestaan
Villa Louise op Graetheide
Bron: De winning van bruinkool in de Graetheide door F.H.G. Engelen in Historisch Jaarboek Land van Zwentibold 1987
De bidprentjes van Armand de Lexhy en zijn vrouw.