Een voogdgeding in Obbicht in 1725
Een voogdgeding is een volksvergadering in een dorp, waarbij alle problemen die in het dorp spelen besproken worden. Er bestaat waarschijnlijk geen ouder rechtsgebruik dat zo lang heeft standgehouden als het voogd- of jaargeding. Het stamt mogelijk al uit de tijd van de Frankische koningen (400-900). In Obbicht en Papenhoven hield het stand tot de tijd van de Franse Revolutie. In de vergadering, werden publieke aangelegenheden, bestuurs- en gerechtszaken, civiele en milieuzaken werden behandeld, beoordeeld of beboet. De breedte van wegen, beken en waterlopen, bedrog in maten en gewichten, het houden van de duur (stier) en varkensbeer, problemen aangaande bier en brood, keurmeesters en dijkmeesters, diefstal enz. konden worden opgebracht.
In de middeleeuwen werd met 'voogd' de plaatsvervanger van de landsheer aangeduid. In Obbicht trad een schout op als voorzitter bij voogdgedingen i.p.v. een voogd. Hij deed dat in naam van de heer (graaf) van Born en in samenwerking met het schepencollege. Het voogdgeding vond in de open lucht plaats op het kerkhof onder een lindeboom. De vergadering werd bijeengeroepen door proclamatie op de kerkdeuren en afkondiging na de hoogmis. Voor de vergadering moest de koster de klok zo lang luiden als nodig was voor de verst afgelegen inwoner om het kerkhof te bereiken. In Obbicht werd het voogdgeding twee keer per jaar gehouden; rond nieuwjaar en kort na Pasen. Op andere plaatsen vond het gewoonlijk drie keer per jaar plaats. In Geleen was dat rond Driekoningen (6 jan.), beloken Pasen (zondag na Pasen) en St. Remigiusdag (1 okt.)
De schout was voorzitter, de schepenen zaten aan weerszijden. Uit elk huis moest één man verschijnen, op straffe van boete. Er werd appèl gehouden. Ieder gehucht groepeerde zich afzonderlijk en koos bij gemeenschappelijke belangen een woordvoerder. De schout begon meestal met het voorlezen van het brandreglement. Daarna kwamen andere zaken aan bod. Het stond iedereen vrij grieven, ook tegen andere personen naar voren te brengen. Nalatigheid of willekeur die schade of hinder opleverde kon worden opgebracht, maar ook andere zaken die de gemeenschap aangingen. Schout en schepenen deden onmiddelijk uitspraak. Hoger beroep was niet mogelijk. De schout werd gerekruteerd uit de maatschappelijke elite van het dorp, door de heer aangesteld en beëdigd door de schepenbank. Het was iemand die door de locale bevolking werd geacht en het vertrouwen genoot van de heer. Hij werd bijgestaan door zeven schepenen, vier uit Obbicht en drie uit Papenhoven. Ze waren te vergelijken met onze huidige rechters. Schepenen werden voor het leven benoemd door de heer en beëdigd door de medeschepenen. Zij moesten inwoners zijn van de heerlijkheid. Ook was er een door schout en schepenen benoemde secretaris aanwezig bij de voogdgedingen.
Onderwerpen op een voogdgeding in 1725
Op 18 april 1725 werd er een voogdgeding gehouden in Obbicht, waarvan we de korte inhoud laten volgen. Heer van Obbicht is op het tijdstip van het geding graaf Herman Frans de Leerodt van Born. Vader Heinrich en zoon Johan-Antoon Prinssen zijn resp. schout en secretaris.
- De “nabuijren van Genattenhoven” klagen, dat Willem Savelcoul schapen laat grazen, die besmet zijn met 'moolwurrigh, sijnde eene besmette plaege'. Willem Savelcoul wordt gelast zijn schapen binnen acht dagen uit de heerlijkheid te verwijderen.
- De zoon van Giet van Dilsen wil een voetpad, dat voor algemeen gebruik bestemd is voor eigen privé-doeleinden gebruiken. Het voetpad blijft voor iedereen opengesteld.
- De heer geeft aan, dat de molenbeek door iemand doorgestoken is. Als de schuldigen gevonden worden, zullen ze aangeklaagd worden en een halve goudgulden boete krijgen.
- De heer klaagt dat elk jaar de molenbeek wordt gestremd door wilgentwijgen die in de beek worden gelegd. De daders wordt gelast dit na te laten of met een boete te worden belast.
- De naburen klagen dat in de huizen van Jacob Craemers en de jood Meijer Lazarus in Obbicht schouwen zijn van hout en leem, waardoor de hele gemeente in de as gelegd kan worden. De schepenen Jan Demandt en Jan Notermans wordt opgedragen een onderzoek in te stellen en naar bevind van zaken te gelasten de schoorstenen binnen 24 dagen af te breken en te vervangen of anders door dit gerecht daartoe verplicht te worden.
- Iedere aanwezige wordt verordoneerd voortaan niet meer te roken in stallen en schuren of brandende lichten te gebruiken 'sonder laterne', op straffe van een halve goudgulden.
- De schepen N. Steunen klaagt, dat hij de dochter en zoon van Wilm Savelcoul op zijn land aantrof. Toen hij hen wilde wegjagen waren ze zo brutaal om stenen te pakken om naar hem te gooien. Wilm Savelcoul wordt gelast het gedrag van zijn kinderen voor het gerecht te verantwoorden op straffe van boete.
- De heer klaagt dat de grond bij de Maas afspoelt, voornamelijk door nalatigheid van de graaf van Vlodrop. Deze heeft de batten, aangelegd door baron van Bentinck verwaarloosd. De graaf van Vlodrop zal gevraagd worden om verdere schade te voorkomen. Dit zal per brief worden meegedeeld en zijn commentaar zal worden afgewacht.
Louis Broekmeulen.