Standpunt van de Milieufederatie en het Graetheidecomité over de opslag van CO2 door DSM AGRO

Het Chemelot-terrein in Geleen is naast Barendrecht een van de twee lokaties voor een demonstratieproject voor ondergrondse CO2-opslag. Het Graetheidecomité en de Stichting Milieufederatie Limburg hebben zich beraden over dit project en komen tot het volgende standpunt over de plannen in Geleen.

Geschiktheid en veiligheid van de te gebruiken methode.

De meest voor de hand liggende methode voor opslag van CO2 is in lege gasvelden. De kans op ontsnappen van CO2 is vrijwel nihil en de boorgaten zijn reeds aanwezig. In Nederland gaat de meeste aandacht uit naar deze methode. Een andere methode is opslag in poreuze waterhoudende lagen (aquifers). In Noorwegen loopt een groot proefproject. Omdat hierbij het CO2 zich in principe ver kan verspreiden vereist deze methode nog veel onderzoek. Een derde methode is opslag in poreuze kolenlagen. In Amerika is hiermee ervaring opgedaan. De kolenlagen in Limburg zijn echter niet poreus genoeg voor deze methode. Internationaal wordt de opslag in lege gasvelden als de meest veilige optie voor CO2-opslag beschouwd 1).

DSM en GTI willen een nieuwe methode ontwikkelen: opslag in gesteentelagen en koollagen met een niet zo hoge porositeit. CO2 bindt zich aan het gesteente en lost op in het aanwezige water. Het kan zich echter in principe in alle richtingen verplaatsen. Ondoordringbare lagen boven de injectiepunten moeten er voor zorgen dat het CO2 niet naar de oppervlakte kan. Die ondoordringbare lagen bevatten echter breuken (bij DSM met name de Heerlerheidebreuk) en andere verstoringen. Hiermee moet terdege rekening worden gehouden en een goede controle is noodzakelijk. Een belangrijk nadeel is verder dat door de lage porositeit van het gesteente het injecteren zeer langzaam gaat en er relatief veel boorgaten nodig zijn. De methode is dan ook alleen maar geschikt voor kleine CO2-hoeveelheden. Bij DSM (en meerdere vergelijkbare situaties in Europa) is dat het geval; voor elektriciteitscentrales is de methode ongeschikt. Om de CO2 in het gesteente te drukken zijn hoogstwaarschijnlijk extra maatregelen nodig zoals kraken van het gesteente of horizontale boringen.

Een voordeel van het project bij DSM is dat het CO2 ter plaatse de grond in kan; er zijn geen lange leidingen onder hoge druk nodig. Verder is een voordeel dat de CO2 in zuivere vorm beschikbaar is (geen terugwinning uit afgas nodig).

Een nadeel van de injectielocatie is dat ze in een dichtbebouwd gebied ligt. Hoewel een groot deel van het opslaggebied onder Chemelot ligt, zit de CO2-bel ook onder de oostelijke kant van Urmond en de westelijke kant van Lindenheuvel. Omdat de bevolking sinds de ramp van NAK2 zich zeer bewust is van de gevaren van chemische industrie is het draagvlak in de omgeving niet groot. Met zakelijke argumenten is dit nauwelijks te verbeteren.

De Milieufederatie Limburg en het Graetheidecomité verwachten dat, voor zover nu te beoordelen, bij dit project door DSM geen onaanvaardbare risico’s zullen worden genomen. Wel is het nodig om via de MER en de vergunningsprocedures nauwgezet erop toe te zien dat alles gedaan wordt om risico’s te vermijden.

Een belangrijk punt van bezwaar tegen de plannen betreft het kraken van gesteente om de toegankelijkheid voor CO2 te vergroten. De risico’s die hiermee gepaard gaan zijn te groot. Er kunnen aardbevingen met een sterkte van 3 op de schaal van Richter door ontstaan; hierdoor kan dit kraken alleen maar gebeuren als cruciale fabrieken bij DSM stop liggen 2). Verder is oncontroleerbaar waar de breuken in het gesteente en de kool precies ontstaan, waardoor het risico van ontsnappen van CO2 vergroot wordt. Ook omdat een alternatief beschikbaar is (horizontaal boren) wijzen wij het kraken van het gesteente pertinent af. 

Relatie van het plan bij DSM met het landelijk beleid.

Verwacht wordt dat de CO2-uitstoot in Nederland bij ongewijzigd beleid in 2020 tot 250 Mt/j (Mt/j = miljoen ton per jaar) gestegen zal zijn. De doelstelling van het kabinet is dit terug te dringen tot 150 Mt/j. Dit moet o.a. gebeuren door energiebesparing en door meer gebruik van duurzame energie. De verwachting is dat het daarnaast nodig is om vanaf het jaar 2020 zo’n 30-40 Mt/j in de bodem op te slaan. Voor opslag in lege gasvelden en aquifers is in Nederland naar verwachting ruimte beschikbaar voor 3500 Mt. Hierbij is Slochteren (6500 Mt) niet meegerekend omdat dat de eerstkomende decennia nog niet beschikbaar is. In vergelijking hiermee is de opslagcapaciteit in Limburg zeer gering (minder dan 100 Mt) en ook nog door breuken verdeeld in kleine veldjes.

Er zijn in Nederland twee grote opslagprojecten gepland, die vanaf 2015 zouden moeten opstarten:

  • In Eemshaven een opslag met een capaciteit van 12 Mt/j vanaf 2020 (totaal 450 Mt);
  • Bij Rijnmond, deels onder de zee 5 Mt/j vanaf 2015 en 20 Mt/j vanaf 2025 (totaal 500 Mt) 

Beide projecten samen verwerken dus 32 Mt/j, hetgeen ongeveer overeenkomt met de hoeveelheid die men verwacht op te moeten slaan.

Bovenstaande cijfers zijn ontleend aan 3).

Daarnaast worden door het Rijk twee demonstratieprojecten gesubsidieerd. Eén daarvan is het project bij DSM Dit  verwerkt 0,2 Mt/j. De bijdrage aan de landelijke doelstelling is dus marginaal. Omdat de DSM-methode in Nederland verder weinig toepassing kan vinden is het de vraag of dit project binnen het nationale programma ter verlaging van de CO2-emmissie wel zin heeft. Ook in de rest van de wereld zullen de toepassingsmogelijkheden door de geringe capaciteit van het proces beperkt zijn. Een nadeel is ook dat bij toepassing op elke nieuwe locatie uitgebreid geologisch onderzoek nodig is. Bij een leeg gasveld is alle kennis al  aanwezig en zijn zelfs de boorgaten al klaar. Op basis van de huidige informatie concluderen we dat de CO2-opslagcapaciteit bij DSM te beperkt is en dat veel onderzoek en dus ook geld  nodig is voor bestudering van de ondergrond, risiobeheersing etc. Bij de kosteneffectiviteit van dit project zetten wij dan ook grote vraagtekens. 

Verder is de doelstelling van de twee demonstratieprojecten (waarvan DSM er één is) om te laten zien dat reeds beproefde technieken ook op grote schaal werken en om ervaring op te doen met de juridische en bestuurlijke aspecten van opslag. Het is de vraag of het geheel nieuwe proces dat bij DSM gepland is aan deze doelstelling voldoet.

Conclusies

De bij DSM gekozen opslagmethode is de minst aantrekkelijke van alle beschikbare methoden omdat:

  • opslag in lege gasvelden minder gecompliceerd is (en volgens het kabinet ook de voorkeur heeft) en kosteneffectiever is;
  • de maximaal haalbare opslagcapaciteit erg laag is (niet geschikt voor elektrische centrales);
  • de methode van opslag nog nergens beproefd is en het hier een instabiele ondergrond betreft met breukzones met de bijbehorende risico’s van aardbevingen.

Het demonstratieproject bij DSM levert geen informatie op voor de geplande grote opslagprojecten (Eemshaven en Rijnmond) en past daardoor niet in het landelijke beleid.

Verder is de locatie in een dichtbebouwd gebied (chemische industrie en woonwijken) niet gunstig gekozen.

 

Referenties:

1. Kabinetsbeleidsbrief dd. 18-9-2009  (Min. EZ en VROM).           

2. Nota “CO2-opslag in Zuid-Limburgse bodem” van DSM Agro, GTI-Suez en VITO

3. Brochure  “CO2 onder de Grond” van de ministeries van EZ en VROM (oktober 2009)

back f2